“Wees heilig, want Ik ben heilig.”(Leviticus,19:2) Dit is de oproep van de Schepper aan ons. Het is geen oproep voor ons om onszelf af te zonderen, maar eerder een uitnodiging om met Hem verenigd te worden. Hij is de enige Heilige en Hij verlangt ernaar dat wij in Zijn heiligheid delen. Dit gebeurt door een relatie en dialoog met Hem, die de kloof tussen de Schepper en het geschapene overbrugt en ons deel maakt van iets groters.
Dit leert ons dat heiligheid geen mystieke taak, magie of mysterie is. De taak van heiligheid is om met de Heilige, Gezegend zij Hij, om te gaan als een vriend, en niet toevallig, in hetzelfde gedeelte waar ons bevolen wordt om heilig te zijn, zegt het vers: “Hoe worden we heilig? “En gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”(Leviticus 19:18). Misschien wordt er gezegd - wat is “en gij zult uw naaste liefhebben”? “Je naaste” is een persoon zoals jij; net zoals jij een persoon bent, zou je de ander moeten eren en liefhebben. Onze Wijzen in de Talmoed verrassen ons echter met een extra betekenis. Zij vertellen ons dat de term “medemens” ook verwijst naar de Heilige, Gezegend zij Hij; ook Hij is je medemens. En hier wordt echt op gezinspeeld in het vers: “En gij zult uw naaste liefhebben als uzelf; Ik ben de Heer”(Leviticus,19,18). De Heer wil ook als medemens behandeld worden. Het blijkt dus dat de morele taak van de mens verdeeld is in drie relaties: tussen de mens en zijn medemens, tussen de mens en de Schepper, en tussen de mens en zichzelf, en pas wanneer alle drie dimensies bestaan, bereikt een mens de voltooiing van zijn morele identiteit.
Dit staat al in het vers als we er goed naar kijken: “En gij zult uw naaste liefhebben” is tussen de mens en zijn naaste, “als uzelf” is tussen de mens en zichzelf, en het einde van het vers - “Ik ben de Heer” is tussen de mens en de Schepper. Een mens kan niet van zijn naaste houden als hij niet van zichzelf houdt; hij kan niet van zichzelf houden als hij niet van de heilige houdt die hem geschapen heeft. We hebben hier dus een driehoek waarvan de drie zijden onafscheidelijk zijn. We worden gedwongen om de voltooiing van de driehoekige taak te bereiken van het liefhebben van de mens voor zijn medemens, zichzelf en de Schepper.